In het begin van de 16de eeuw lijkt Bouyen Jan Bouyensoen de zettingen voor dit perceel te moeten betalen. Waarschijnlijk is hij familie van Wouter Bouyens de busmeester, die vermeld wordt bij het pand Hooge Steenweg 12. De percelen zullen toen met elkaar in verbinding gestaan hebben. De zuidelijke perceelsgrens loopt nu nog over de volle diepte van het bouwblok door. Oorspronkelijk stonden aan de Karrenstraat twee smalle huizen, met een groot achterhuis, dat gedeeltelijk achter tegen beide panden is aangebouwd. Alle drie de bouwdelen zijn onderkelderd. De kelders zijn vanaf de straat en vanaf het achtererf toegankelijk. In 1533 was er een herberg gevestigd. In het cijnsboek van 1573 moet Laurens Peeterss een hertogcijns van drie penningen oud geld betalen om bij een kelder onder de straat een put aan te leggen voor mout. Kennelijk was er in het pand een brouwerij gevestigd, hetgeen bij herbergen wel vaker het geval was. Deze put of straatkelder is bij het bouwhistorisch onderzoek niet aangetroffen. Er bevindt zich wèl een put onder de straat voor het pand Karrenstraat 21, dat in de 17de eeuw de naam 'Het Greel' kreeg. Betrof het deze put en behoorden beide panden aan Laurens en daarna aan zijn zoon Peeter 'van Heynsberch int greel'? | 242 |
Achterhuis Eenhoorn, Zuid795. "Het Greel". Herberg anno 1579. | 52 |
1923 | Leonardus H. de Groot (steenhouwer) |
1928 | H.C. Pouw |
1943 | J.F. van Bers (kantoorbed. bedrijfsorg.) - H.L. Delmee (sigarenmaker) - H.A. van d. Pennen - A. Zoetekouw (sigarenmaker) |
1910 | W.H.J. Metselaar (mr. smid, rijwielherst. huis. art.) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 39